Vlucht en einde van Joseph Roth
Idylle in ballingschap
Idylle in ballingschap
Nederlands
2007
Volwassenen
Tijdens een joods congres in Wenen ontmoet een jongeman zijn joodse oom en keert samen met hem terug naar het geboortedorp van zijn afvallige vader waar hij kennismaakt met zijn joodse wortels. Tweede deel van een trilogie over de nu verdwenen wereld van het Oost-Europese jodendom.
Details
Onderwerp
Joden ; Oostenrijk ; 1918-1945,
Jodendom
Extra onderwerp
Titel
Idylle in ballingschap
Auteur
Soma Morgenstern
Taal
Nederlands, Duits
Oorspr. taal
Duits
Oorspr. titel
Idylle im Exil
Uitgever
Utrecht: IJzer, 2007
311 p.
311 p.
ISBN
9789086840090
Besprekingen
Leeswolf
Ze hebben het duifje vertraptZes jaar hebben we moeten wachten op het vervolg van De zoon van de…
Ze hebben het duifje vertrapt
Zes jaar hebben we moeten wachten op het vervolg van De zoon van de verloren zoon (De Arbeiderspers, 2001), maar nu is er dan toch een uitgever gevonden voor het tweede deel van Soma Morgensterns gelauwerde trilogie. In de grote literatuurlexicons zul je deze naam niet terugvinden, Soma Morgenstern. Dat de opstellers van de canon wel eens een steek laten vallen, is bekend en ook opwindend: zo ontdek je van tijd tot tijd nog eens wat. Denk maar aan Sandor Marai. Of aan Gregor von Rezzori die begin volgend jaar bij Atlas verschijnt. Stuk voor stuk auteurs die door hun herontdekking serieus vragen stellen bij de canonvorming.
Soma Morgenstern (1890-1976) was een tijd- en streekgenoot en later, in Parijs, vriend van Joseph Roth. Roth volgde het typische traject van de Oost-Poolse jood die naar Wenen, de hoofdstad van het ondergegane Oostenrijks-Hongaarse rijk trekt en zich daar volledig assimileert. Ook Morgenstern toog naar Wenen, maar wierp zijn joodse geloof in tegenstelling tot zijn beroemdere vriend niet af als een te warme kaftan. Integendeel, in zijn persoon vochten wereldse moderniteit en religiositeit om de bovenhand. Al voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog moest hij op de vlucht, ook daar zijn velen hem in voorgegaan. De tragiek van Morgenstern is dat hij zijn bijna voltooide trilogie 'Funken im Abgrund' op de vlucht kwijtraakte en dat hij aangekomen in Amerika opnieuw moest beginnen. Het betekende zogoed als zijn literaire dood. Zijn trilogie wist hij te reconstrueren en in het Engels uit te geven, maar in Duitsland vond hij geen uitgever ? tot dan in de jaren '90 van de vorige eeuw de kleine uitgeverij Zu Klampen het verzamelde werk uitgaf. Het werd een zogenoemde 'literaire sensatie'. Snel volgde de Nederlandse vertaling van het eerste deel, het tweede deel liet zes jaar op zich wachten. De Arbeiderspers verloor zijn interesse omwille van een tegenvallende verkoop, vertaler Maarten Bogaert kon dit jaar zijn manuscript eindelijk onderbrengen bij Uitgeverij IJzer.
Vermoedelijk weet u ook niet meer precies hoe het nu alweer zat met dat eerste deel van de trilogie, De zoon van de verloren zoon. Twee Galicische joden, de landgoedbezitter Welwel Mohylewski en zijn oude rentmeester Jankel, trekken naar het wereldcongres van de orthodoxe joden in Wenen. Daar woont ook Alfred, de zoon van de verstoten want gedoopte broer van Mohylewski. Alfreds vader is gestorven in de Eerste Wereldoorlog en heeft alle contact met zijn joodse familie verbroken. De slimme Jankel heeft echter een plan: hij wil de jonge Alfred ontmoeten en hem ervan overtuigen om als erfgenaam van zijn broodheer mee terug te keren naar de familiegronden. Alfred stemt daarmee in.
Idylle in ballingschap pakt de draad op bij de aankomst van Alfred in het dorpje Dobropolje, de geboorteplaats van zijn vader. De stadsjongen krijgt een dubbele inwijding: in het boerenleven en in het orthodoxe jodendom met respectievelijk de vrome Welwel en de realistische Jankel als gids. Het is een constellatie die herinnert aan het afgelegen bergsanatorium waar die argeloze maar geïnteresseerde Hans Castorp afwisselend door Naphta en Settembrini in hun respectieve denkrichting wordt geïnitieerd. In het kleine dorpje in Galicië proberen het vroom-joodse (Welwel) en het boers-profane (Jankel) elkaar de loef af te steken. En net als Thomas Mann kan Soma Morgenstern het niet laten om beide leermeesters met de nodige ironie te behandelen. Het zijn de grappigste passages van dit voor het overige ernstige werk, die waar Jankel loopt te foeteren op de vrome jood Welwel, die op zijn beurt alles met milde humor incasseert.
Een groot deel van de roman bestaat dan ook uit beschrijvingen van het dorpsleven in een tijd en wereld die allang verdwenen zijn ? dat gebeurt met een redelijk grote omhaal van (vergeten) woorden. Het is een weldaad te constateren dat de vertaler er niet voor heeft geopteerd om de tekst af te vlakken naar wat nu gangbaar is. Morgenstern vermeit zich in die idylle, en vanuit zijn eigen ballingschapsstandpunt gezien is dat begrijpelijk.
Dat bijwijlen maniëristische zwelgen in het bucolische werkt af en toe echter toch wat op de zenuwen. Minstens zoveel aandacht gaat ook naar het orthodoxe jodendom, waar de voorheen volstrekt onreligieuze Alfred zich hogelijk voor interesseert ? een wat mij betreft ongeloofwaardige ontwikkeling in Alfreds psychologie. Hoe dan ook, Morgenstern gaat relatief gedetailleerd in op aspecten van het chassidische jodendom. Dat dat niet uitdraait op een droge les orthodoxie voor gojim, is te danken aan zijn verteltalent. Alfreds eerste publieke optreden als jood is een knap staaltje van supsenseliteratuur: je volgt ademloos hoe Alfred voor de sabbatsviering nog snel koortsachtig zijn zinnetjes memoriseert, hoe hij wordt opgeroepen om naar voren te treden en dan toch de juiste spreuken vindt die door de sceptische joden worden verwacht ? de zoon van de verloren zoon wordt als jood aanvaard.
Al snel laat Alfred dus zijn stadscultuur varen en wil hij zich verankeren in Dobropolje. Dat heeft vast te maken met de wonderschone ? Oekraïense ? dochter van de wagenmaker. Maar net zomin als bij Castorp is zijn beweegreden om te blijven een louter erotische. De vleselijke liefde vormt slechts de directe aanleiding. In feite gaat het om meer, om de ontdekking en het opzoeken van de 'mystieke huivering' van het chassidische jodendom. Die ervaart Alfred niet dankzij de lessen die hij van zijn oom Welwel krijgt. Het is een buitenmatig scherpzinnig jongetje, de zevenjarige knaap Lipale, die Alfred de weg wijst naar "wat men niet kon leren, maar enkel kon beleven". De vriendschap die ontstaat tussen de jongen en de jonge volwassene vormen het kernstuk van het boek, Morgenstern wijdt er zijn mooiste passages aan. Alfred beseft dat zijn leven in Wenen slechts een spel was, dat hij hier in dit oostelijke dorpje zijn ware bestemming heeft gevonden.
In het laatste kwart overstijgt Morgensterns roman de louter melancholische evocatie van een bucolische, argeloze wereld en onderscheidt hij zich fundamenteel van de andere (al dan niet ironische) herauten van het ondergegane Oostenrijk-Hongarije. Eén keer verlaat hij er zelfs zijn auctoriële perspectief voor en treedt hij met een wat verrassende heftigheid zelf op de voorgrond. Op de school van Lipale werkt een Oekraïense lerares. De nieuwe gemeentesecrateris, een nationalistische onruststoker, wil deze dame buitenwerken en komt de leerlingen vragen stellen. Een voor een komen ze aan bod, telkens is hun antwoord fout. De jonge Lipale voelt aan dat het hier om de toekomst van zijn geliefde lerares gaat en wil haar verdedigen door het juiste antwoord te geven. Zonder deze "drift tot verdediging", deze "oeroude drang van het jodendom", schrijft Morgenstern, "valt geen klank van onze gebeden, geen uitroep van onze klachten te begrijpen" (mijn cursivering). Het toevallige wordt hier exemplarisch voor het jodendom.
Als de Oekraïense en Poolse bevolking van het dorpje door de nationalist zodanig tegen elkaar worden opgezet dat er een kleine veldslag dreigt, is de toevallig langslopende Lipale het eerste slachtoffer. Vooraleer de toegestroomde vechtlustigen elkaar te lijf gaan, ontladen ze hun woede op het kleine joodje: hij wordt doodgestenigd. Een schrijnende scène die voor Morgenstern moet staan voor de miljoenen die zouden volgen. "Ze hebben het duifje vertrapt", zegt een oude boerin. Een van de laatste woorden van deze Idylle in ballingschap is: "De hel is van de mensen". De idylle is omgeslagen in haar tegendeel, gesmoord in bloed. Een wereld is inderdaad ten onder gegaan.
[Kris Lauwerys]
Zes jaar hebben we moeten wachten op het vervolg van De zoon van de verloren zoon (De Arbeiderspers, 2001), maar nu is er dan toch een uitgever gevonden voor het tweede deel van Soma Morgensterns gelauwerde trilogie. In de grote literatuurlexicons zul je deze naam niet terugvinden, Soma Morgenstern. Dat de opstellers van de canon wel eens een steek laten vallen, is bekend en ook opwindend: zo ontdek je van tijd tot tijd nog eens wat. Denk maar aan Sandor Marai. Of aan Gregor von Rezzori die begin volgend jaar bij Atlas verschijnt. Stuk voor stuk auteurs die door hun herontdekking serieus vragen stellen bij de canonvorming.
Soma Morgenstern (1890-1976) was een tijd- en streekgenoot en later, in Parijs, vriend van Joseph Roth. Roth volgde het typische traject van de Oost-Poolse jood die naar Wenen, de hoofdstad van het ondergegane Oostenrijks-Hongaarse rijk trekt en zich daar volledig assimileert. Ook Morgenstern toog naar Wenen, maar wierp zijn joodse geloof in tegenstelling tot zijn beroemdere vriend niet af als een te warme kaftan. Integendeel, in zijn persoon vochten wereldse moderniteit en religiositeit om de bovenhand. Al voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog moest hij op de vlucht, ook daar zijn velen hem in voorgegaan. De tragiek van Morgenstern is dat hij zijn bijna voltooide trilogie 'Funken im Abgrund' op de vlucht kwijtraakte en dat hij aangekomen in Amerika opnieuw moest beginnen. Het betekende zogoed als zijn literaire dood. Zijn trilogie wist hij te reconstrueren en in het Engels uit te geven, maar in Duitsland vond hij geen uitgever ? tot dan in de jaren '90 van de vorige eeuw de kleine uitgeverij Zu Klampen het verzamelde werk uitgaf. Het werd een zogenoemde 'literaire sensatie'. Snel volgde de Nederlandse vertaling van het eerste deel, het tweede deel liet zes jaar op zich wachten. De Arbeiderspers verloor zijn interesse omwille van een tegenvallende verkoop, vertaler Maarten Bogaert kon dit jaar zijn manuscript eindelijk onderbrengen bij Uitgeverij IJzer.
Vermoedelijk weet u ook niet meer precies hoe het nu alweer zat met dat eerste deel van de trilogie, De zoon van de verloren zoon. Twee Galicische joden, de landgoedbezitter Welwel Mohylewski en zijn oude rentmeester Jankel, trekken naar het wereldcongres van de orthodoxe joden in Wenen. Daar woont ook Alfred, de zoon van de verstoten want gedoopte broer van Mohylewski. Alfreds vader is gestorven in de Eerste Wereldoorlog en heeft alle contact met zijn joodse familie verbroken. De slimme Jankel heeft echter een plan: hij wil de jonge Alfred ontmoeten en hem ervan overtuigen om als erfgenaam van zijn broodheer mee terug te keren naar de familiegronden. Alfred stemt daarmee in.
Idylle in ballingschap pakt de draad op bij de aankomst van Alfred in het dorpje Dobropolje, de geboorteplaats van zijn vader. De stadsjongen krijgt een dubbele inwijding: in het boerenleven en in het orthodoxe jodendom met respectievelijk de vrome Welwel en de realistische Jankel als gids. Het is een constellatie die herinnert aan het afgelegen bergsanatorium waar die argeloze maar geïnteresseerde Hans Castorp afwisselend door Naphta en Settembrini in hun respectieve denkrichting wordt geïnitieerd. In het kleine dorpje in Galicië proberen het vroom-joodse (Welwel) en het boers-profane (Jankel) elkaar de loef af te steken. En net als Thomas Mann kan Soma Morgenstern het niet laten om beide leermeesters met de nodige ironie te behandelen. Het zijn de grappigste passages van dit voor het overige ernstige werk, die waar Jankel loopt te foeteren op de vrome jood Welwel, die op zijn beurt alles met milde humor incasseert.
Een groot deel van de roman bestaat dan ook uit beschrijvingen van het dorpsleven in een tijd en wereld die allang verdwenen zijn ? dat gebeurt met een redelijk grote omhaal van (vergeten) woorden. Het is een weldaad te constateren dat de vertaler er niet voor heeft geopteerd om de tekst af te vlakken naar wat nu gangbaar is. Morgenstern vermeit zich in die idylle, en vanuit zijn eigen ballingschapsstandpunt gezien is dat begrijpelijk.
Dat bijwijlen maniëristische zwelgen in het bucolische werkt af en toe echter toch wat op de zenuwen. Minstens zoveel aandacht gaat ook naar het orthodoxe jodendom, waar de voorheen volstrekt onreligieuze Alfred zich hogelijk voor interesseert ? een wat mij betreft ongeloofwaardige ontwikkeling in Alfreds psychologie. Hoe dan ook, Morgenstern gaat relatief gedetailleerd in op aspecten van het chassidische jodendom. Dat dat niet uitdraait op een droge les orthodoxie voor gojim, is te danken aan zijn verteltalent. Alfreds eerste publieke optreden als jood is een knap staaltje van supsenseliteratuur: je volgt ademloos hoe Alfred voor de sabbatsviering nog snel koortsachtig zijn zinnetjes memoriseert, hoe hij wordt opgeroepen om naar voren te treden en dan toch de juiste spreuken vindt die door de sceptische joden worden verwacht ? de zoon van de verloren zoon wordt als jood aanvaard.
Al snel laat Alfred dus zijn stadscultuur varen en wil hij zich verankeren in Dobropolje. Dat heeft vast te maken met de wonderschone ? Oekraïense ? dochter van de wagenmaker. Maar net zomin als bij Castorp is zijn beweegreden om te blijven een louter erotische. De vleselijke liefde vormt slechts de directe aanleiding. In feite gaat het om meer, om de ontdekking en het opzoeken van de 'mystieke huivering' van het chassidische jodendom. Die ervaart Alfred niet dankzij de lessen die hij van zijn oom Welwel krijgt. Het is een buitenmatig scherpzinnig jongetje, de zevenjarige knaap Lipale, die Alfred de weg wijst naar "wat men niet kon leren, maar enkel kon beleven". De vriendschap die ontstaat tussen de jongen en de jonge volwassene vormen het kernstuk van het boek, Morgenstern wijdt er zijn mooiste passages aan. Alfred beseft dat zijn leven in Wenen slechts een spel was, dat hij hier in dit oostelijke dorpje zijn ware bestemming heeft gevonden.
In het laatste kwart overstijgt Morgensterns roman de louter melancholische evocatie van een bucolische, argeloze wereld en onderscheidt hij zich fundamenteel van de andere (al dan niet ironische) herauten van het ondergegane Oostenrijk-Hongarije. Eén keer verlaat hij er zelfs zijn auctoriële perspectief voor en treedt hij met een wat verrassende heftigheid zelf op de voorgrond. Op de school van Lipale werkt een Oekraïense lerares. De nieuwe gemeentesecrateris, een nationalistische onruststoker, wil deze dame buitenwerken en komt de leerlingen vragen stellen. Een voor een komen ze aan bod, telkens is hun antwoord fout. De jonge Lipale voelt aan dat het hier om de toekomst van zijn geliefde lerares gaat en wil haar verdedigen door het juiste antwoord te geven. Zonder deze "drift tot verdediging", deze "oeroude drang van het jodendom", schrijft Morgenstern, "valt geen klank van onze gebeden, geen uitroep van onze klachten te begrijpen" (mijn cursivering). Het toevallige wordt hier exemplarisch voor het jodendom.
Als de Oekraïense en Poolse bevolking van het dorpje door de nationalist zodanig tegen elkaar worden opgezet dat er een kleine veldslag dreigt, is de toevallig langslopende Lipale het eerste slachtoffer. Vooraleer de toegestroomde vechtlustigen elkaar te lijf gaan, ontladen ze hun woede op het kleine joodje: hij wordt doodgestenigd. Een schrijnende scène die voor Morgenstern moet staan voor de miljoenen die zouden volgen. "Ze hebben het duifje vertrapt", zegt een oude boerin. Een van de laatste woorden van deze Idylle in ballingschap is: "De hel is van de mensen". De idylle is omgeslagen in haar tegendeel, gesmoord in bloed. Een wereld is inderdaad ten onder gegaan.
[Kris Lauwerys]
NBD Biblion
M.G. van Mourik
Morgenstern (1890-1976) groeide op in Galicië, op de grens tussen Oekraïne en Polen, en vluchtte in…
Morgenstern (1890-1976) groeide op in Galicië, op de grens tussen Oekraïne en Polen, en vluchtte in 1938 voor de nazi’s naar Parijs, waar hij samenwoonde met zijn vriend Joseph Roth, die zeer enthousiast was over zijn literaire werk. Dit werd echter -in tegenstelling tot dat van Roth- totaal vergeten tot het een aantal jaren geleden werd herontdekt. In dit boek voert hij de lezer mee in de joodse Oost-Europese plattelandscultuur die door de Holocaust totaal verdween. Het verhaal gaat over een student uit Wenen, zoon van een afvallige jood, die zijn oom ontmoet op een congres van orthodoxe joden en met hem mee gaat naar Dobropolje in Oost-Galicië, waar hij zijn joodse wortels terugvindt. Joden en christenen, Polen en Oekraïeners leven er naast elkaar tot de komst van een agitator. De spanning loopt snel op en eindigt in een bloedbad. Prachtige karakter- en landschapsbeschrijvingen, de schrijver voert zijn lezers mee in de joodse traditie. De vertaler hanteert een poëtisch, niet eenvoudig en ouderwets aandoend taalgebruik, passend bij de vertelling. Op de voorkant een zeer toepasselijke foto van Roman Vishniac. Volle bladspiegel, redelijke marges. Tweede deel van de trilogie 'Vonken in de afgrond', na 'De zoon van de verloren zoon' (in 2001 verschenen bij de Arbeiderspers).