Doggerland, dat is het gebied wat nu de Noordzee is. Het land dat ooit, tot circa 5000 jaar geleden, Nederland met Engeland verbond, en Schotland met Denemarken. We wisten er weinig van totdat rond 1900 vissers met over de grond slepende netten ging werken. Plotseling kwamen er veel archeologische vondsten uit allerlei tijdperken boven, zoals mammoetbotten, pijlpunten en versteende plantenresten. Het door de zee verborgen land begon stukje bij beetje geheimen prijs te geven.
Dat we er niet kunnen rondlopen, zoals in de grotten van Lascaux of andere prehistorische vindplaatsen, dat het leven in Doggerland - op die losse vondsten na - onzichtbaar en dus mysterieus blijft, sprak tot de verbeelding van twee Britse schrijvers.
Julia Blackburn ('Wij drieën', 'Draad') gaat in 'Lied van de tijd' op zoek naar het verleden van Doggerland. Net als in genoemde eerdere 'memoirs' switcht ze moeiteloos van feiten en geschiedenis, naar mogelijke interpretaties, naar haar eigen l…Lees verder
Doggerland, dat is het gebied wat nu de Noordzee is. Het land dat ooit, tot circa 5000 jaar geleden, Nederland met Engeland verbond, en Schotland met Denemarken. We wisten er weinig van totdat rond 1900 vissers met over de grond slepende netten ging werken. Plotseling kwamen er veel archeologische vondsten uit allerlei tijdperken boven, zoals mammoetbotten, pijlpunten en versteende plantenresten. Het door de zee verborgen land begon stukje bij beetje geheimen prijs te geven.
Dat we er niet kunnen rondlopen, zoals in de grotten van Lascaux of andere prehistorische vindplaatsen, dat het leven in Doggerland - op die losse vondsten na - onzichtbaar en dus mysterieus blijft, sprak tot de verbeelding van twee Britse schrijvers.
Julia Blackburn ('Wij drieën', 'Draad') gaat in 'Lied van de tijd' op zoek naar het verleden van Doggerland. Net als in genoemde eerdere 'memoirs' switcht ze moeiteloos van feiten en geschiedenis, naar mogelijke interpretaties, naar haar eigen leven. Ze laat zien dat het verleden nooit ver weg is, dat we er altijd en overal mee verweven zijn.
Aanvankelijk bang voor de huidige klimaatverandering, hervindt ze haar kalmte door zich voor te houden dat het klimaat gedurende miljoenen jaren al zo vaak is veranderd, van extreem heet tot extreem koud. "De zeespiegel stijgt om het land toe te dekken en trekt zich terug om datzelfde land in een andere vorm te onthullen." Als je je de eeuwigheid voorstelt als iets wat teruggaat in de tijd in plaats van vooruit, zie je de enormiteit van wat ons allemaal is voorgegaan.
Blackburn woont dichtbij het strand van Suffolk en vond tijdens haar dwaaltochten langs de kust veel fossielen uit Doggerland. Ze bewaart deze op het bureau van haar overleden man (wiens sterven ze in 'Draad' beschreef) en stelt zich voor hoe de mensen van destijds elkaar hebben ontmoet, associatief geschreven ontmoetingen. Het gaat over verlies, het voortgaan van de tijd, vinden en loslaten, berusting, en daarmee natuurlijk ook over haarzelf en haar man. Er is geen begin en eind, de wereld gaat door, met of zonder haar tijdelijke bewoners.
Blackburn bezoekt veel mensen die iets van Doggerland afweten, hetzij omdat ze obsessieve fossielenverzamelaars zijn, hetzij wetenschapper of conservator. De tocht brengt haar ook naar Urk. Hier zijn vanaf 1900 veel mammoetresten opgevist. "De vissers hadden een hekel aan die botten, deels omdat ze de vis schade toebrachten, maar ook omdat ze niet thuishoorden op de lijst van Gods scheppingen. Sommigen zeiden dat die beesten in de zondvloed van vierduizend jaar geleden waren verdronken en het feit dat ze het niet hadden gered, betekende dat ze niet gewenst waren op de wereld, het werk van de duivel. Anderen vonden ze eenvoudig te bizar en afschrikwekkend om er zelfs maar over na te denken. Zo mogelijk braken ze de botten in stukken en gooiden die terug in de diepte." Blackburn ontmoet ook een wat minder religieuze visser die een magazijn vol botten heeft verzameld. Af en toe verkoopt hij wat: "Voetballers, of in elk geval hun binnenhuisarchitecten, hebben graag slagtanden van mammoeten in hun boekenkast liggen. Ze kosten zo'n zesendertigduizend euro per paar."
De voortdurende verandering van de wereld is iets natuurlijks, zo geeft Blackburn de lezer mee, iets voor we niet bang moeten zijn. Verdwijnt het een, dan komt er iets anders dat ook niet blijvend is. Haar tekst noopt tot bescheidenheid. Volgens wetenschappers die ze spreekt, staat de wereld nu weer op de rand van een grote temperatuursverandering. De poolkappen smelten, en het afnemende gewicht dat op de polen drukt, zorgt voor instabiliteit in de aardkorst. Binnen dertig tot veertig jaar zal dit resulteren in een ramp (aardbeving, vulkaanuitbarsting, tsunami?) van enorme omvang.
In de sf-roman 'Doggerland' van Ben Smith heeft zich al zo'n apocalyptisch scenario voltrokken, al wordt nergens duidelijk wat dat precies was. Overgebleven is een wereld waarin veel verloren is gegaan. Er zijn geen vissen en geen vogels meer. De setting is een uitgestrekt windmolenpark op zee, dat routinematig onderhouden wordt door een jongen en een oude man. Samen leven zij op het roestige, koude substation, dat maar één raam heeft. Met een elektrisch bootje varen ze langs de windmolens voor onderhoud. De accu van de boot heeft zo'n beperkt bereik, of het park is zo groot, dat ze de rand daarvan niet halen. Vier keer per jaar komt er een bevoorradingsboot ingeblikt voedsel afleveren. Wat nergens duidelijk wordt, is wie er van het windmolenpark profiteert, al schijnt in de buitenwereld alles in handen te zijn van Het Bedrijf, wat dat ook moge zijn. Dat de opbrengst van het windmolenpark gestaag daalt, lijkt niemand te deren. Tegen het verval valt niet op te werken; de klussen die wel geklaard worden, lijken zinloos.
'Doggerland' heeft amper een plot en is daarmee vrij onconventioneel, maar het werkt! In sobere zinnen, in steeds wisselende bewoordingen, beschrijft hij de onderlinge achterdocht van deze twee mensen, in hun claustrofobische wereld bestaande uit grijs metaal, kunstlicht, brak drinkwater, vet en stof. Als lezer voel je hoe nat en grauw alles is. "Sinds die ochtend waren ze alweer een procent aan opbrengst kwijt en morgen zouden er weer andere windmolens kapot gaan. De regen zou langs de klinknagels naar binnen sijpelen. Roest zou ontspruiten aan het verveloze metaal." Je weet niet wat de mannen voor leven hebben geleid voordat ze hier kwamen, noch wat voor toekomst ze hebben. Maar je ervaart hun beperkingen, hun strijd tegen verveling, hun onderlinge afhankelijkheid, in alle nuances die daarbij komen kijken.
Beide auteurs constateren dat de zee, door de tijd en het proces van afslijting, alles wat erin gevonden wordt, anoniem maakt. Blackburn probeert de vondsten weer een identiteit te geven, er levens uit het verleden aan te koppelen, terwijl Smith de anonimisering juist als 'opschonen' ziet. Maar altijd is de natuur onoverwinnelijk. Zoals Smith het met eenzelfde kalmte als Blackburn verwoordt: "De vaste vorm is slechts een onderbreking van de altijd durende stroming, een obstakel dat overwonnen moet worden, een onevenwichtige toestand die weer in balans moet worden gebracht."
Verberg tekst